Er waren eens twee monniken. Ze hadden allebei in een heel oud boek gelezen dat aan het eind van de wereld een plek te vinden zou zijn, waar hemel en aarde tezamen kwamen. Ze
besloten die plaats te zoeken en niet terug te keren, voordat ze hem gevonden hadden. Ze liepen de hele wereld door, overwonnen ontelbare gevaren, doorstonden alle ontberingen
die zo’n tocht door de wereld maar kan opleveren en leden onder alle mogelijke verleidingen die mensen van hun doel kunnen afhouden. Er zou daar een deur zijn, zo stond in het boek, waarop ze maar behoefden te kloppen om bij God te komen. Eindelijk
vonden ze wat ze zochten. Ze klopten op de deur. Met bevend hart zagen ze, hoe hij openging. Toen ze naar binnen liepen, bleken ze thuis in hun kloostercel te staan. Toen begrepen ze dat de plek, waar hemel en aarde elkaar ontmoeten, in de wereld is, op de plek die je van God gegeven is…