Vanavond is het weer vroeg donker. Wanneer de duisternis over ons komt, voelen we des te meer de ongemakkelijke kilte van gemis en verdriet. Verlies van iemand die je lief is, schept in ons verwarring en een gevoel van verlatenheid. Achtergelaten met je verdriet. En dat gaat overal met je mee, ook de nacht in. Wanneer je opstaat met het licht van de morgen is dat gemis er nog steeds. Herinneringen zijn in die zin als een soort tweesnijdend zwaard: aan de ene kant doen ze pijn, anderzijds doen ze ons deugd. Vaak hebben we het gevoel dat we in de eerste periode van rouw bezig zijn met gewoon te overleven. Terwijl voor de mensen om je heen het leven gewoon doorgaat, staat het voor jou ongewoon stil. Je wacht op iets, op iemand die niet meer komen zal. Hoe nu verder? En hoe is ons geloven dan? In elk geval wordt het zeer sterk op de proef gesteld. Maar die dood heeft niet het laatste woord over ons. In Christus hebben wij gezien en mogen we geloven dat juist daar, in de dood, God ons tegemoet komt. Dit zijn geen mooie woorden of loze beloftes, neen, integendeel. Als we na een tijd, soms jaren later, terugblikken op het afscheid of het verlies, dan merken we dat de vraag in ons opkomt: “Hoe ben ik dat te boven gekomen? Waar heb ik de kracht vandaan gehaald om de draad weer op te pakken?” Ergens komt die kracht vandaan en naar ik geloof – en u misschien ook – komt die levenskracht van God. Hij is de bron van leven. En in Hem zijn wij geborgen, tot Hem keren wij weer. God neemt geen verdriet weg en Hij vult het gemis niet op. Bij Hem mag het er zijn en daarmee is Hij zó anders dan veel mensen om ons heen. Die menen na enkele weken soms al te mogen zeggen dat je maar eens verder moet met je leven. God kent ons van binnen uit en geeft ons de tijd om op adem te komen. Rouwen mag ons gegund worden. Tijd om stil te staan, om de wonden van het leven, geslagen door de dood, langzaam te laten genezen en verworden tot een litteken, altijd aanwezig, onuitwisbaar als de herinnering aan hen die we verloren hebben. En die herinneringen roepen ons op te hopen op een weerzien ooit, een samenzijn zonder einde. Het geluk van elkaar te hervinden in die bron van alle leven, God zelf. Dat zal een hemels geluk zijn.
Pastoor John van de Laar.