Jacques Hetzen, Mill Hill Missionaris, pastor van de Portugese Parochie Onze Lieve Vrouw van Fatima stuurde dit artikel. Ofschoon het een lang artikel is, leest het als een trein.Je leest over een wereld die we niet kennen: de wereld van de ongedocumenteerden. Voorheen zei men ‘illegalen’. Maar kan een mens die leeft ‘onwettig’ zijn? Kun je iemand zijn of haar bestaan ontzeggen? Wie dit artikel leest zal zien dat ook deze mensen een grote bijdrage leveren aan onze samenleving. Het is eerder ‘onwettig’ om deze mensen niet te helpen of zelfs te verbieden dat deze mensen geholpen worden
‘Je staat er niet alleen voor’
Josie leefde net als veel andere Braziliaanse arbeidsmigranten, de grootste groep ongedocumenteerden in Amsterdam, jaren onder de radar. Door de coronacrisis verloren velen hun werk, terwijl een formeel vangnet ontbreekt. Hoe overleven zij?
Op een zonnige lenteavond in maart staat Josie (32) met een lege boodschappentas onder haar arm te wachten in een steeds langer wordende rij voor de Pauluskerk in Amsterdam-Osdorp. Een slanke vrouw op hoge sneakers. Haar zoontje Benjamin (7) hangt tegen haar aan. Elke vrijdagmiddag hetzelfde, nu al bijna een jaar lang.
Veertien jaar geleden kwam ze vanuit Brazilië naar Nederland op een toeristenvisum. Ze ging haar ouders, die beiden via dezelfde weg naar Amsterdam gingen, helpen met geld verdienen. Sparen voor een huis in Brazilië, dat was het doel. Ze zou maar een jaartje blijven en dan met haar ouders teruggaan. ‘Ik werd verliefd op de stad’, zegt ze lachend. ‘De mensen waren vriendelijk en de straten veilig.’
Sindsdien maakt ze huizen schoon bij particulieren. ‘Evenals mijn moeder, én mijn drie broers en zus, die na mij zijn gekomen.’ Tijdens de eerste lockdown in maart 2020 verloor Josie plots al haar werk. ‘Eén klant leefde met me mee en betaalde door, maar dat was niet genoeg. Het weinige spaargeld dat ik had ging naar de huur en basismiddelen.’ Gelukkig sprong de eigen gemeenschap bij. Elke vrijdag tussen drie en zes uur kan ze hier een tas vol boodschappen ophalen, genoeg voor de hele week.
Josie is niet de enige. In de loop van de middag zal de rij zo lang zijn dat hij voorbij de twee volgende gebouwen komt. De meeste mensen in de rij zijn Brazilianen, maar er staan ook Filipino’s, Indonesiërs, Colombianen, Chilenen, Surinamers, Marokkanen, Turken. Allemaal ongedocumenteerd, althans, ze hebben vaak wel een paspoort, maar geen verblijfsvergunning. Tot vorig jaar slaagden ze erin om onder de radar te leven. Met dure ondergehuurde woningen, schoolgaande kinderen en baantjes als bouwvakker, schoonmaker of nanny bij welgestelde gezinnen wisten ze zich net te redden. Maar door de coronacrisis werden ze opeens zichtbaar: hun inkomen stopte, maar een formeel vangnet ontbrak. Aankloppen bij een reguliere voedselbank mogen ze niet.
In het kleine voorportaal van de kerk vullen zo’n twintig vrijwilligers in sneltreinvaart boodschappentassen die in rijen staan opgesteld: brood, melk, eieren, olie, rijst en bonen. In een hoek stoppen vijf vrouwen zakken sla, andijvie, wortelen en peren in aparte tassen. Om drie uur moeten alle vijfhonderd boodschappentassen, genoeg voor zo’n achthonderd mensen, klaar staan. ‘Luiers, nummer vier!’ roept een vrouw in het Portugees en ze wijst naar een plek naast de ingang waar kunstvoeding en luierdoekjes netjes gesorteerd in stapels staan.
Marlene Nascimento (38) coördineert de vrijwilligers en geeft in het Portugees, of Engels, aanwijzingen. Tijdens de eerste lockdown in maart 2020 begon ze met voedselhulp aan twintig gezinnen, maar intussen staat de teller op achthonderd. ‘Zeker tachtig procent van de mensen die we helpen is Braziliaans’, vertelt Nascimento terwijl ze ondertussen een doos vol chocoladebonbons opent – een extraatje van het Rode Kruis. Ze wordt onderbroken door een vrijwilliger die vraagt waar het brood dat in grote kratten binnen wordt gereden, naartoe moet.
In de hoek van de ruimte staat een tafel met zelfgemaakte Braziliaanse lekkernijen voor de vrijwilligers: brigadeiros van chocolade, de typische kaasbroodjes pão de queijo, gekruide kippensoep met rijst, empanadas . Een jonge man gooit in elke boodschappentas nog een zakje met chocoladebonbons. Een gepensioneerde medewerker van de kerk sjouwt zelf ook met karren vol kratten. Het hele proces loopt als een geoliede machine onder leiding van Nascimento.
Samen met Gianni da Costa (36), een goede vriend die zich al veel langer met deze groep Brazilianen in Nederland bezighoudt, zette zij de voedselbank op. ‘Tijdelijk’, benadrukt ze. Giving Back noemden ze het initiatief. ‘We zijn geen stichting, maar een beweging’, zegt Nascimento. Ze neemt vijf minuten pauze en gaat zitten in een apart kerkzaaltje. Een beeldje van Maria staat verderop in een nis. Ze verdeelden de taken: Nascimento coördineert en regelt, terwijl Da Costa gesprekken voert met partners, donateurs en politici. ‘Het is life-changing . We kijken allemaal uit naar deze vrijdag. Je kunt iets doen, het geeft het leven een doel.’
Nascimento, zelf Portugees, werkt als accountant bij Booking.com, maar dit is het werk waar ze voldoening uit haalt. ‘Ik heb geen relatie of een gezin, dit team en de mensen die we helpen zijn mijn familie. Brazilianen zijn religieus en zien het als een mirakel dat ze in het midden van een pandemie geholpen worden.’
Soms staan er ook andere mensen die door corona net buiten de boot vallen: een Nederlandse zzp’er, een Tsjechische barman, een Afghaans gezin. ‘We maken geen selectie, maar werken op basis van vertrouwen’, legt Nascimento uit. Dat vertrouwen was aanvankelijk moeilijk te winnen. ‘We hebben het echt moeten opbouwen. De mensen stuurden uit angst en schaamte eerst hun buren of kinderen om een boodschappentas op te halen.’
Als het drie uur is, roept Nascimento alle vrijwilligers bijeen. Naast de kratten vol kippenbouten spreekt ze de groep in het Portugees toe – ze wordt vertaald in zowel het Nederlands als het Engels, want ook de vrijwilligers komen uit alle omstreken – en dankt God voor zijn hulp en liefde. En dan: ‘Aan het werk! Doe je best, doe het maximale…’ Direct gaat een nieuw kettingsysteem in werking en worden de boodschappentassen in een al even vlot tempo afgegeven als ze werden gevuld.
Buiten vouwt Marilda (54), de moeder van Josie, zorgvuldig de babykleding, terwijl ze met een oog haar kleinzoon Benjamin in de gaten houdt. Naast de Pauluskerk staat ze samen met een andere Braziliaanse vrouw bij een garagebox waar ze enkele tafels met tweedehandskleding en speelgoed hebben uitgestald. Ook hier kunnen mensen terecht voor spullen die ze niet kunnen betalen. Benjamin speelt verderop met vriendjes in het grasperkje voor de kerk. Josie komt nadat ze haar boodschappen heeft opgehaald nog even een praatje maken en neemt dan zwaaiend afscheid. In haar ene hand draagt ze de zwaar gevulde boodschappentas, in de andere heeft ze de hand van Benjamin vast.
‘Ongedocumenteerd-zijn is geen identiteit, maar een ervaring’, zegt Gianni da Costa wanneer we hem spreken in het ontmoetingscentrum van de protestantse kerk in het Eltheto-gebouw in Amsterdam-Oost waar hij werkt als diaconaal opbouwwerker. Naast zijn baan en zijn functie als fractielid van de ChristenUnie Amsterdam is hij bijna zestig uur per week bezig met vrijwilligerswerk.
Zes jaar geleden zette Da Costa, oorspronkelijk uit Angola, een weekendschool op voor kinderen van Braziliaanse ouders – ook het zoontje van Josie gaat hiernaartoe. ‘Een uit de hand gelopen project’, noemt hij het. ‘Ik begon met huiswerkbegeleiding voor één jongen, maar dat groeide al snel uit tot een klas van vijftig kinderen. Het toont aan hoe hoog de nood is.’ Kinderen van ongedocumenteerde ouders hebben recht op onderwijs tot hun achttiende. Bij Da Costa krijgen ze extra les, in het Nederlands. ‘Een diploma kan niemand van je afpakken, dus ik wil hen zo veel mogelijk stimuleren en meegeven. Die motivatie is soms moeilijk; waarom zouden ze hun best doen als ze toch illegaal worden en niet verder mogen studeren? Niet mogen werken?’
Hij schat dat er zo’n vijftienduizend ongedocumenteerde Brazilianen in de stad wonen. Ze komen met hoge verwachtingen, vaak om iets te bereiken in het land van herkomst, maar krijgen hier te maken met een harde realiteit. Velen zijn lamgeslagen. Da Costa benadrukt dat Brazilianen hier zijn om te werken; ze vragen geen politiek asiel aan. Ze onderhouden zichzelf en dragen bij aan onze economie. Maar ze leven in de schaduw van de Nederlandse samenleving. ‘Het is nu alsof er een deken van hen is afgetrokken’, zegt Da Costa.
Volgens de recentste schatting van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (wodc) ligt het totale aantal ‘onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen’ over de periode juli 2017-juli 2018 tussen de 23.000 en 58.000. ‘De Brazilianen vormen hiervan een omvangrijke en onzichtbare groep’, zegt ook Godfried Engbersen, hoogleraar sociologie aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam en betrokken bij de wodc-schatting. De Brazilianen zijn een typisch voorbeeld van netwerkmigratie, aldus Engbersen. De markt regelt onder normale omstandigheden zichzelf; er is veel vraag naar deze vooral vrouwelijke arbeidsmigranten in de particuliere schoonmaak, als verzorger, als au pair, in de horeca. ‘Omdat Brazilianen vrij makkelijk op een toeristenvisum binnenkomen, gaan ze normaal gesproken ook makkelijker weer terug als er minder werk is. Dit zelfregulerende systeem liep door corona opeens spaak.’
Toen de corona-epidemie ruim een jaar geleden begon, zag Gianni da Costa dat mensen in de problemen kwamen. Zo kwam hij samen met Nascimento op het idee de voedselbank Giving Back op te zetten. ‘Dit land en deze stad hebben mij zoveel gegeven’, legt hij uit. ‘Als Nederlandse staatsburger voel ik me verantwoordelijk en wil ik nu iets teruggegeven.’ Da Costa doet alles voor de kinderen: hij zoekt scholen, regelt vervolgopleidingen, geeft tips over woningen, praat met de jongeren. ‘Ik heb zelf geen kinderen, maar zeg altijd: ik heb er vijftig.’ Zijn telefoon staat roodgloeiend. ‘Ik ben 24/7 bereikbaar’, zegt hij. Voor zijn inzet werd hij dit jaar genomineerd voor de titel Amsterdammer van het Jaar.
Giving Back van Da Costa en Nascimento is volledig afhankelijk van de goodwill van hun vrijwilligers en donateurs. ‘Wij zijn de enige die met ongedocumenteerde arbeidsmigranten werken. Formeel gezien bestaat deze groep niet eens, dus we kunnen ook nergens subsidies aanvragen’, legt Da Costa uit. Toch zijn er andere hulporganisaties en ngo’s die hen bijstaan. Human Aid Now levert elke vrijdagochtend basismiddelen zoals olie, bloem en rijst. Het Rode Kruis doneert AH-voedselbonnen waarmee Nascimento en haar team boodschappen kunnen doen. En van Hoop voor Morgen van Regina Mac-Nack, die al jarenlang een informele voedselbank organiseert in Amsterdam-Zuidoost, krijgen ze ook hulp.
De kinderen rennen enthousiast het oude schoolgebouw in het Amsterdamse stadsdeel Bos en Lommer binnen. Het is een zaterdagmiddag in april en het weekendklasje van Da Costa mag eindelijk hervat worden.
‘Mag ik even met u praten?’ vraagt Ingrid (11), een meisje met een diadeem met plastic bloemen en glanzend zwarte laklaarsjes, aan Da Costa in het Portugees. Hij knikt en ze gaan even apart zitten in een leeg klaslokaal.
‘Ik kan eten maken en helemaal voor mijzelf zorgen’, zegt Ingrid trots. Haar moeder had een jaar geleden besloten terug naar Brazilië te gaan, maar ze kreeg spijt en kwam weer naar Nederland. Da Costa heeft toen een nieuwe basisschool voor het meisje gezocht. Ingrid wil nu graag weer naar het klasje komen, vertelt ze, maar haar moeder moet soms werken op zaterdag en kan haar dan niet brengen. ‘Het is belangrijk om wel naar school te komen’, zegt Da Costa. ‘Ik zal dat tegen je moeder zeggen.’
De kinderen worden in twee klasjes verdeeld. Groep drie tot en met vijf oefent cijfers en letters met bingo en woordpuzzels, terwijl groep zes tot en met acht de stam oefent. De twee juffen zijn derdejaars-pabostudenten. ‘Vind je het niet vervelend dat je ook op zaterdag naar school moet?’ vraagt een juf aan de elfjarige Brian. ‘Nee hoor. Ik vind het leuk.’ Zijn zusje Bea in de andere klas is al even enthousiast. Wanneer ze het bingospelletje wint, roept ze: ‘Komt koning Willem-Alexander nu op bezoek?’ De andere kinderen lachen. Onderling praten ze Portugees en helpen ze elkaar met de opdrachten. De juf schrijft ‘Koningsdag’ op het bord. ‘Waar denk je aan als je dit woord leest?’ De vingers gaan enthousiast de lucht in. ‘Oranje kleren! Koningsspelen! Feest!’
In het lege klaslokaal voert Da Costa ondertussen een gesprek met Lukas, een timide jongen die net achttien is geworden. Toen hij drie jaar oud was, namen zijn ouders hem mee naar Nederland. Zijn ouders werken allebei. Ze spreken geen Nederlands. Hij wel. Het vmbo ging hem makkelijk af. Iets te makkelijk eigenlijk. Het laatste jaar heeft hij weinig gedaan. Hij moest veel online leren, maar hij had een slechte computer, zijn motivatie ontbrak. ‘Ik kan beter’, zegt hij zacht. ‘Maar ik deed minder.’ Zijn cijfers kan hij niet meer ophalen. Daarom wil hij nu instromen naar het mbo voor bouwtekenen op niveau vier. ‘Bouwtekenen is wat ik wil doen, daar ben ik goed in.’
‘In het leven kun je niet altijd dingen doen waar je goed in bent of wat je leuk vindt’, zegt Da Costa.
‘Dat is waar’, knikt Lukas. ‘Jammer dat ik niet eerder ben gekomen.’
‘Kijk niet naar het verleden’, zegt Da Costa. ‘Daar zit niemand op je te wachten. In de toekomst wel.’
Da Costa zal Lukas inschrijven voor mbo-bouwtekenen. ‘Ik heb alle cijfers nodig en de naam van je school. Zoek jij uit welke school deze opleiding verzorgt.’ Da Costa hoopt dat Lukas via het mbo naar het hbo kan. ‘Als iemand hbo of wo gaat doen, dan zijn er eerder mogelijkheden te vinden om de opleiding af te maken’, zegt hij. ‘Voor mbo is dat moeilijker. Daarom zeg ik tegen alle kinderen: goed is voor jullie niet goed genoeg. Je moet beter worden.’
‘Er zijn altijd zorgen over papieren’, zegt Lukas dan. Zijn vader probeert nu via Portugal aan papieren te komen, maar door corona duurt dat langer.
‘Je staat er niet alleen voor’, zegt Da Costa. ‘Je kunt me altijd bellen.’
Da Costa maakt zich bovenal zorgen over het gebrek aan perspectief van ongedocumenteerden, vooral voor de kinderen. ‘Dit zijn jongeren met dromen en idealen, maar zodra ze volwassen worden komt alles stil te staan. Op hun achttiende jaar begint hun leven niet, maar eindigt het. Legaal werken, vrijwilligerswerk of zelfs een stage is onmogelijk zonder documenten. Kinderen van vijftien, zestien jaar worden depressief. Ze willen net als hun vriendjes werken als vakkenvuller bij AH, maar mogen niet. “Wat maakt mij anders?” vragen ze zich af. We verliezen als maatschappij inzetbaar talent. In het beste geval belanden ze uiteindelijk in het zwartwerk, en in het slechtste geval gaan de jongens de straatcriminaliteit en de meisjes de prostitutie in.’ Da Costa hamert er daarom op: ‘Droom groot. Leer de taal, doe je best. Niemand weet wat de toekomst brengt.’
Benjamin speelt op de vloer in de woonkamer met zijn nieuwe Marvel-actiefiguurtje Captain America dat hij voor zijn verjaardag heeft gekregen. ‘Kijk, zijn superschild beschermt hem!’ roept hij en verdwijnt dan weer in zijn eigen wereld.
Josies appartement in Osdorp is een illegaal onderverhuurde sociale huurwoning met vier slaapkamers. Prijskaartje? 1850 euro per maand. Een bedrag dat ze als alleenstaande moeder met een schoonmaakbaantje niet kan ophoesten, dus verhuurt ze twee slaapkamers aan kennissen. Wanneer we haar bezoeken, heeft ze Braziliaanse wortelcake en pão de queijo gebakken. De woning is sober, met alleen een paar noodzakelijke meubels zoals een bank en televisie. ‘Je weet nooit hoelang je kunt blijven’, legt Josie uit terwijl ze gaat zitten. ‘Een jaar geleden woonden we ergens anders, tot de politie ’s nachts binnenviel en we per direct het huis uit moesten. Ik heb een paar noodzakelijke spullen meegegrist en stond plots met Benjamin op straat. Gelukkig kon ik tijdelijk bij vrienden terecht.’
Benjamin is nog te jong om zich bewust te zijn van de situatie, zegt Josie en kijkt hem aan. ‘Hij is gewoon een kind, gaat naar school, heeft vriendjes en ziet Amsterdam als zijn thuis.’
Josie groeide op in Minas Gerais in het zuidoosten van Brazilië, waar armoede, werkloosheid, bendegeweld en drugs- en drankmisbruik voor een ‘moeilijk leven’ zorgden. ‘De kinderen met wie ik opgroeide zijn ofwel dood, ofwel in de gevangenis’, zegt ze. Toen haar moeder naar Nederland vertrok bleef Josie achter in een klein huisje met haar vader, zus en drie broers. Een jaar later ging ook haar vader naar Amsterdam. Als oudste zorgde Josie, toen achttien, voor de andere kinderen. Nog eens twee jaar later vertrok ook zij, en daarna volgde de rest. Vandaag werken ze allemaal in de schoonmaak of de bouw. ‘Teruggaan is er niet meer van gekomen. Het nieuwe huis staat er wel, maar er woont niemand, de tijd heeft ons ingehaald, ondertussen hebben we hier kinderen.’ De Braziliaanse gemeenschap helpt elkaar enorm, vertelt Josie. ‘We hebben Facebook- en WhatsApp-groepen.’ Woningen, werk, meubels, tolken. Voor alles zoeken de Brazilianen elkaars steun en netwerk op. Er is ook een onderling handeltje in schoonmaakadressen. Wanneer iemand terugkeert naar Brazilië verkoopt die zijn klantenbestand. ‘Vijf adressen kost ongeveer duizend euro’, zegt Josie. Dat netwerk zal straks ook een belangrijke rol spelen. Want hoe zullen tienduizenden mensen die er officieel niet eens zijn straks gevaccineerd worden tegen Covid-19?
Het Rode Kruis voert momenteel gesprekken met de 25 ggd’en in Nederland om een vaccinatiestrategie voor ongedocumenteerden op te zetten. ‘Het Rode Kruis wordt door ongedocumenteerden vertrouwd’, zegt algemeen directeur Marieke van Schaik via Zoom. Ze denken nu onder andere aan het inzetten van vaccinatiebussen en werken hierbij samen met verschillende hulporganisaties, die op hun beurt vaak op informele netwerken en sleutelfiguren binnen de communities van ongedocumenteerden leunen. Zoals Marlene Nascimento en Gianni da Costa.
Midden april doen Nascimento en Da Costa een oproep: zestigplussers kunnen zich laten registeren voor een vaccinatie tegen Covid-19. De volgende dag staat er een extra lange rij bij de Zorgbus achter de Pauluskerk, waar Dokters van de Wereld wekelijks twee uur zijn voor consulten. ‘De huisartsenpraktijken in Zuidoost hebben maar dertig procent van hun AstraZeneca-voorraad weg geprikt’, zegt Annette Hoogerbrugge, programmamanager van het ongedocumenteerdenproject, ter plekke. ‘Ze hebben ons gevraagd mensen te sturen, wij hebben dat weer aan de sleutelfiguren doorgegeven. Als iemand me vraagt hoe we ongedocumenteerden gaan vaccineren, zeg ik altijd: dat komt goed, de animo is écht groot.’ Zo groot, dat ze bereid zijn hun persoonsgegevens te delen – en dat is voor deze groep wel bijzonder. ‘Nummer 411!’ roept een van de vrijwilligers. Een oudere Braziliaanse dame met wit haar en een rode bril komt voorzichtig naar voren. Ze haalt haar paspoort tevoorschijn en lijkt opgelucht.
Twee artsen doen ondertussen in het zorgbusje de ‘normale’ consulten. Gilvani (49), geheel in het zwart gekleed, is er met twee andere Brazilianen speciaal voor uit Hilversum gekomen. Hij heeft last van zijn hoofd en hoopt dat de dokter hem kan helpen. Hij kwam als au pair naar Nederland toen hij begin twintig was en werkt nu al jaren in de schoonmaak. Hij helpt familie daar door geld op te sturen. ‘Ik zou gewoon belasting willen betalen, een verzekering, ik wil leven. Ik ben nu al vijf jaar psychisch ziek. Ik ben altijd bang voor de politie, voor die onzekerheid. Je wordt langzaam gek.’
Josie kneedt het deeg voor de pão de queijo in een plastic afwasteil die op het aanrecht staat in de keuken van haar moeder Marilda. Het is een zondagochtend in mei. Haar moeder legt de laatste hand aan een cake. Vandaag komt de hele familie samen. Marilda woont in Geuzenveld, met een van Josies broers, een vriend en twee stellen in de andere slaapkamers en op zolder. ‘Zeven mensen en een hond’, lacht Josie terwijl ze van het deeg bolletjes maakt en op een bakplaat legt. Samen betalen ze zo de 2800 euro huur per maand. ‘Het recept is simpel’, zegt Josie als ze de plaat in de oven duwt. ‘Tapiocameel, ei, zout, water en kaas.’
Die ochtend zitten de vijf kinderen innig naast elkaar aan tafel, hun moeder tussen hen in – hun vader zit in Brazilië. Marilda kwam in 2001 naar Nederland. ‘Op 13 april’, zegt ze. Ze zal die dag nooit vergeten. Ze had geen idee. Van een vriendin had ze gehoord dat het werk hier goed betaalde. Pas toen ze op Schiphol aankwam en aan iemand de weg vroeg, realiseerde ze zich dat ze hier geen Portugees spraken. Na een moeilijke periode – ze werd niet betaald, sliep in een hal op de grond – vond ze een goed gezin waarvoor ze ging werken, daarna ging het vanzelf beter. Maar ook zij heeft haar schoonmaakwerk verloren toen corona uitbrak.
Aan de kop van de tafel zit de tweeling Luiz en Victor (23). Zij waren vijf jaar toen hun moeder wegging, ze werden opgevoed door Josie. ‘Zij was degene die ons sloeg’, plaagt Luiz. Op hun elfde nam hun moeder hen mee naar Nederland en gingen ze hier naar school. Luiz wilde op zijn achttiende stagelopen maar mocht zelfs dat niet. Nu werkt ook hij in de schoonmaak. Zelfs zonder documenten blijft hij liever hier. ‘Ik wil niet terug, ik woon hier al zo lang en we hebben niets in Brazilië’, zegt hij. Victor had iets meer geluk: zijn begeleider regelde voor hem een stageplaats in de elektrotechniek. Zo heeft hij een mbo-opleiding kunnen doen. Nu werkt hij zwart in de bouw, verhuurt zichzelf per dag. Een eigen auto mag hij niet hebben, ook zijn rijbewijs kan hij hier niet halen.
Ertegenover: hun zus Clyssia (31). Haar zoontje (10) is er vandaag niet bij, hij is dit weekend bij zijn Nederlandse vader, haar ex-vriend. Hoe onzeker het leven als illegaal is, heeft zij aan den lijve ondervonden. Toen ze zeven maanden zwanger was, kwam de politie aan de deur, op zoek naar de officiële huurder. Die was er niet. Toen vroegen ze naar haar papieren. Ze heeft vier dagen in een politiecel gezeten en is daarna uitgezet naar Brazilië. Na de geboorte van haar zoon is ze weer teruggekomen.
Ertussen: hun vrolijke broer Alvaro (29) – ‘We noemen hem el gordo, omdat hij groot en dik is’, lacht Josie. Hij was de laatste die naar Nederland kwam. Naast het schoonmaakwerk is hij een eigen bedrijfje begonnen in het verzorgen van Braziliaanse verjaardagsfeesten. ‘Die zijn altijd groots’, lacht hij. Als hij papieren had, zou hij dit bedrijfje willen uitbouwen.
‘Een weg uit de illegaliteit is tegenwoordig vrijwel onmogelijk’, zegt hoogleraar Engbersen. De enige mogelijkheid is via een huwelijk. Deze mensen mogen hier niet zijn, maar wonen en werken hier wel. ‘Het gevolg is een illegale arbeidsmarkt, illegale huisvestingssector en illegale relatiemarkt.’
Er is nog één andere route: Portugal – dé migratiecorridor tussen Brazilië en Nederland. ‘Amsterdam is na Portugal de plek waar de meeste Brazilianen wonen en werken’, aldus Engbersen. Via Portugal bestaat een mogelijkheid om aan papieren te komen. Brazilianen moeten zich daarvoor wel officieel vestigen op een adres in Portugal, daar huur betalen en belasting afdragen. Na een jaar krijgen ze dan een EU Blue Card, na vijf jaar een Portugese verblijfsvergunning, en dus papieren om legaal binnen de EU te verblijven. Het is een dure optie – volgens onze bronnen kost dat zo’n 250 euro per maand, vijf jaar lang, boven op de kosten in Nederland – die ook nog eens gepaard gaat met een uitgebreide illegale business van mensen in Portugal die dit voor de Nederlandse Brazilianen regelen.
Engbersen pleit voor een systeem van incidentele legalisering, zoals is gebeurd in de jaren negentig. Met de vergrijzing zal de vraag naar zorgarbeid alleen maar toenemen. ‘Dat zien we nu al in Italië en Duitsland waar Polen een deel van de zorg in huis op zich nemen.’ Door de demografische ontwikkeling zal deze toestroom van Polen afnemen, Brazilianen zullen een grotere rol gaan spelen. ‘We moeten naar een systeem waarbij mensen na verloop van tijd toegang krijgen tot de samenleving. De vraag naar arbeidskrachten die laaggeschoold werk verrichten is booming. Amsterdam hanteert nu een gedoogbeleid, maar je houdt wel de praktijk van ongedocumenteerden in de stad in stand. Dat heeft ook iets hypocriets.’
‘Ik wist dat de groep bestond, maar ik was overvallen door de snelheid en de heftigheid waarmee ze in de problemen kwamen’, vertelt Rutger Groot Wassink, wethouder Sociale Zaken en bevoegd voor ongedocumenteerden in Amsterdam, via Zoom. ‘We zagen een enorme behoefte aan acute voedselondersteuning, in Osdorp maar ook in de Dapperbuurt en Zuidoost zijn er snel voedseluitgiftes uit de grond gestampt.’
Voor de toekomst vindt ook hij dat we moeten nadenken over legale methoden van verblijf. ‘Bijvoorbeeld via werkvergunningen voor x-aantal jaren. Een blue card voor laagopgeleiden.’ Voor nu ziet hij een oplossing in het herinvoeren van de discretionaire bevoegdheid. Die ligt nu uitsluitend bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (ind). ‘We zouden een commissie van mensen met kennis van asielzaken en migratie kunnen inrichten. Als last resort voor de mensen die tussen wal en schip vallen.’
‘Politici kijken niet verder dan wat het systeem nu toelaat’, zegt Gianni da Costa. ‘Het is makkelijk om te zeggen dat migranten profiteren. Ze profiteren niet. Ze dragen juist bij. Ze maken huizen schoon van mensen zoals jij en ik, niet bij andere ongedocumenteerden.’
Als Josie denkt aan de toekomst, ziet ze weinig perspectief. ‘Een van mijn klanten bracht me naar een advocaat die gespecialiseerd is in migratie. Hij zei: “Ik mag dit eigenlijk niet adviseren, maar de enige manier om legaal een verblijfsvergunning te krijgen, is om te trouwen met een Nederlander.” Maar dat is niet hoe ik het wil.’ Ze hoeft geen Nederlander te worden. Ze wil hier alleen kunnen werken en leven. ‘Mijn moeder wordt ouder. Lang houdt ze het schoonmaken niet meer vol. Maar ze heeft geen recht op aow. Ik maak me zorgen om haar. En ook om mezelf: wat als ik straks ook ouder word en niet meer kan werken? Ik wil graag belastingen betalen en mijn bijdrage leveren, maar dat kan niet.’